bestuursrecht

in beeld

• Juridisch advies & ondersteuning 
• Coaching on the job
• Incompany trainingen

Aanbod

De Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer (Wmebv) treedt op 1 januari 2026 in werking. Deze regeling is in feite een flinke upgrade van afdeling 2.3 van de Awb, waarin het elektronisch verkeer tussen burgers en bestuursorganen wordt geregeld.

In de Wmebv wordt elektronische communicatie met bestuursorganen niet langer gezien als een mogelijkheid, maar als een recht van burgers. Tegelijkertijd blijft keuzevrijheid een belangrijk uitgangspunt. Burgers en bedrijven kunnen zelf kiezen of ze elektronisch of via de traditionele papieren weg met de overheid communiceren.

Let op! Deze keuzevrijheid bestaat niet als een bijzondere wet uitdrukkelijk bepaalt dat elektronische communicatie verplicht is.

Een voorbeeld van een wettelijk voorschrift, waarin dat nu al wordt bepaald, is art 3a van de Algemene Wet inzake de Rijksbelastingen.

De zorgplicht

De wetgever heeft nadrukkelijk stilgestaan bij mensen die minder digitaal vaardig zijn. Daarom is een algemene zorgplicht in de Wmebv opgenomen. Deze is reeds op 1 januari 2024 in werking getreden:

Een bestuursorgaan draagt zorg voor passende ondersteuning bij het verkeer met dat bestuursorgaan. (art 2:1, lid 1 Awb)

Dit houdt in dat bestuursorganen hulp aan burgers en bedrijven moeten bieden, zoals:

  • Digitale ondersteuning via generieke voorzieningen zoals websites en apps.
  • Faciliteiten zoals openbare internettoegang in bibliotheken.
  • Maatwerkondersteuning via telefoon, digitale chat of fysieke balie.

Verzending door een bestuursorgaan

Let op: de wetsartikelen die hierna worden besproken zijn toekomstige bepalingen uit de Awb en treden op 1 januari 2026 in werking onder de Wmebv.

Een bestuursorgaan kan een bericht elektronisch verzenden, mits de burger uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij op deze manier bereikbaar is (art 2:8 Awb).

Toestemming voor een specifiek wijze van verzenden van een bepaald type bericht geldt niet automatisch voor andere typen berichten. Als een burger bijvoorbeeld toestemming geeft om via een berichtenbox te communiceren over een aanvraagprocedure, betekent dit niet dat toekomstige correspondentie in andere procedures of kwesties ook via die berichtenbox mag plaatsvinden.

Zoals hiervoor uiteengezet heeft de burger geen keuzevrijheid als een wettelijk voorschrift de elektronische route dwingend voorschrijft. Uitdrukkelijke toestemming is in dat geval dus niet vereist.

Het bestuursorgaan moet er volgens artikel 2:9 Awb voor zorgen dat de verzending betrouwbaar en vertrouwelijk gebeurt. Bij privacygevoelige informatie of belangrijke besluiten betekent dit meestal dat het bestuursorgaan gebruik moet maken van een beveiligd systeem voor gegevensverwerking, zoals een berichtenbox.

Artikel 2:10 Awb stelt hier specifieke eisen aan. Als een bestuursorgaan een bericht in zo’n systeem plaatst, moet de geadresseerde binnen 48 uur een elektronische kennisgeving (notificatie) ontvangen. Deze kennisgeving moet het bericht ontsluiten of in ieder geval informatie bevatten over de aard van het bericht, de rechtsgevolgen en eventuele termijnen.

Mislukte bezorging en notificaties

Als een elektronisch bericht niet succesvol bezorgd kan worden bij de geadresseerde, dan moet het bestuursorgaan het bericht nogmaals of op een andere wijze verzenden (art 2:11, lid 1 Awb).

Als een notificatiemail over een bericht in een berichtenbox niet aankomt, dan moet het bestuursorgaan de geadresseerde langs andere wegen proberen te informeren over het niet kunnen bezorgen van de notificatie én van de maatregelen die hij kan nemen om toekomstige kennisgevingen te ontvangen (art. 2:11, lid 2 Awb).

Het bestuursorgaan moet dus in voorkomende gevallen actief contact zoeken met de geadresseerde, bijvoorbeeld per brief of telefoon, om het juiste e-mailadres te verkrijgen en toekomstige notificaties mogelijk te maken.

Verzending aan een bestuursorgaan

De wet maakt onderscheid tussen twee soorten berichten die burgers en bedrijven aan een bestuursorgaan kunnen sturen.

Het eerste type zijn de ‘formele berichten’. Denk hierbij aan aanvragen, zienswijzen, bezwaarschriften en wettelijk verplichte meldingen. Voor dit soort berichten moet elk bestuursorgaan een elektronisch kanaal openstellen.
Artikel 2:13 Awb bepaalt dat het bestuursorgaan daarbij zelf mag bepalen welk kanaal dat is. Dat kan een webformulier zijn, een specifieke app of bijvoorbeeld een platform als Digipoort.

Technische eisen

Het bestuursorgaan mag overigens technische eisen stellen aan elektronische berichten. Denk aan bepaalde bestandsformaten (zoals PDF of XML) of authenticatie-eisen voor beveiligde communicatie. Deze eisen moeten wel openbaar worden gemaakt via een besluit van algemene strekking. Bovendien mogen ze het gebruik van elektronische communicatie niet onnodig belemmeren (art. 2:13, lid 3 Awb). Voor een eenvoudig informatieverzoek is authenticatie bijvoorbeeld meestal niet nodig.

Het tweede type zijn de ‘informele berichten’. Dit zijn de minder formele contacten met de overheid. Denk aan de burger die verzoekt om informatie, een aanvraagformulier of een brochure. Ook meldingen die het bestuursorgaan aangaan, zoals een losse stoeptegel of een overlastgevende jeugdgroep, vallen hieronder. Het bestuursorgaan mag zelf bepalen of en hoe het dit soort berichten wil ontvangen (art. 2: 14 Awb).

Gebruik van een verkeerd kanaal

Het kan natuurlijk gebeuren dat een burger een bericht via het verkeerde kanaal verzendt. Ook daar heeft de wetgever over nagedacht. Artikel 2:16 Awb regelt dat het bestuursorgaan in zo’n geval mag vragen het bericht opnieuw via de juiste weg in te dienen. Er zijn echter drie belangrijke uitzonderingen waarbij het bestuursorgaan het bericht tóch moet behandelen:

  • Als het bericht van de burger zonder extra bewerking kan worden verwerkt
  • Als het om een bezwaar- of beroepschrift gaat
  • Als het bestuursorgaan geen enkel kanaal heeft aangewezen voor dit type bericht

Ontvangstbevestigingen

Het bestuursorgaan moet de ontvangst van formele elektronische berichten bevestigen (art. 2:17, lid 1 Awb). Dit geldt echter niet wanneer:

  • verzender en bestuursorgaan hetzelfde systeem voor gegevensverwerking gebruiken en de verzender daarin kan zien dat het bericht is ontvangen
  • van de verzender geen elektronisch adres beschikbaar is

Als burgers rechtstreeks gegevens invoeren in een systeem van het bestuursorgaan, moet het bestuursorgaan niet alleen een ontvangstbevestiging sturen, maar ook de ingevoerde gegevens zelf aan de verzender beschikbaar stellen. Dit gebeurt meestal door middel van een downloadbaar document (bijvoorbeeld een PDF), zodat de verzender kan controleren of de gegevens correct zijn geregistreerd (art. 2:17, lid 2 Awb).

Voor informele berichten, zoals meldingen of verzoeken om informatie, geldt geen verplichting tot het sturen van een ontvangstbevestiging. Dat mag natuurlijk wel. Het wordt aanbevolen om in ieder geval een bevestiging te sturen als de verwerking van het bericht tijd kost, bij voorkeur met een indicatie wanneer de burger antwoord kan verwachten.

Bescherming tegen storingen

Met de komst van de nieuwe regeling worden belangrijke waarborgen geïntroduceerd voor burgers bij het elektronisch communiceren met bestuursorganen. Deze waarborgen zijn met name van belang in situaties waarin technische storingen of problemen optreden in de elektronische systemen van de overheid.

Artikel 2:21 Awb geeft bestuursorganen de bevoegdheid om wettelijke termijnen te verlengen als hun elektronische bereikbaarheid is verminderd. Dit is vooral relevant wanneer storingen plaatsvinden aan het einde van een indieningstermijn. In zulke gevallen kan het restant van de termijn te kort zijn om via alternatieve kanalen (tradtionele post bijvoorbeeld) een bericht in te dienen. Als het bestuursorgaan besluit de termijn te verlengen, moet het dit “zo spoedig mogelijk” bekendmaken op een manier die ervoor zorgt dat betrokkenen hier tijdig van op de hoogte zijn (artikel 2:21, lid 2 Awb).

Maar zelfs als het bestuursorgaan geen verlenging verleent, biedt de wet bescherming aan burgers. Volgens artikel 2:21, lid 3 Awb, wordt een termijnoverschrijding niet aan de verzender tegengeworpen als het bestuursorgaan in de periode voorafgaand aan het einde van de termijn enige tijd niet bereikbaar was via de aangewezen elektronische weg.

Bijvoorbeeld: een burger probeert op de laatste dag van een bezwaartermijn een bericht digitaal in te dienen via het systeem dat door het bestuursorgaan is aangewezen. Door een technische storing is dit systeem in de periode vlak voor het einde van de termijn enige tijd niet toegankelijk. Als gevolg van de storing kan de burger het bericht niet tijdig indienen.

In dit geval bepaalt artikel 2:21, lid 3 Awb dat een termijnoverschrijding de burger niet mag worden tegengeworpen, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de burger niet in verzuim is geweest.

Daarnaast biedt artikel 2:22 Awb extra bescherming met betrekking tot notificaties. Als een kennisgeving, zoals een e-mailmelding dat er een bericht in de berichtenbox klaarstaat, niet is verzonden of niet is ontvangen, mag een eventuele termijnoverschrijding niet aan de geadresseerde worden tegengeworpen. Dit geldt uiteraard niet als de geadresseerde heeft aangegeven geen notificaties te willen ontvangen.

Bewijslast

Tot slot is in de Wmebv de bewijslast bij het gebruik van elektronische communicatiemiddelen geregeld. Artikel 2:25 Awb bepaalt dat het bestuursorgaan verantwoordelijk is voor het aantonen van de verzending, de ontvangst en de kennisneming van berichten wanneer gebruik wordt gemaakt van een systeem voor gegevensverwerking, zoals een berichtenbox. Het bestuursorgaan moet desgevraagd de beschikbare bewijzen aan de burger verstrekken, zoals loggegevens die aantonen wanneer een bericht is verstuurd, wanneer een notificatie is verzonden, en wanneer het bericht voor de burger beschikbaar is gemaakt.

 

Lees meer

Inleiding

Op 1 januari 2024 is artikel 174a van de Gemeentewet, ook wel bekend als de ‘Wet Victoria’, uitgebreid met twee nieuwe gronden voor woningsluiting. Deze wetswijziging is een reactie op de toenemende problematiek van ernstige geweldsincidenten rond woningen, vaak gerelateerd aan georganiseerde criminaliteit.

Vóór deze aanpassing hadden burgemeesters beperkte mogelijkheden om effectief op te treden bij incidenten zoals beschietingen van woningen of het plaatsen van explosieven. De oorspronkelijke bevoegdheid van artikel 174a Gemeentewet was vooral gericht op overlast vanuit het pand zelf. Geweld van buitenaf viel hier niet onder.

In dringende gevallen moesten burgemeesters daarom gebruikmaken van het noodbevel (artikel 175 Gemeentewet). Dit instrument was eigenlijk niet bedoeld voor deze situaties. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State accepteerde dit gebruik, omdat er geen andere wettelijke basis was voor het sluiten van woningen bij dit soort ernstige incidenten. Het noodbevel werd ingezet als tijdelijke maatregel om het recht op leven en de veiligheid van omwonenden te beschermen (artikel 2 EVRM)

Nieuw! b-grond en c-grond

De wetswijziging voorziet in twee aanvullende gronden voor woningsluiting, naast de reeds bestaande mogelijkheid om panden te sluiten vanwege overlast veroorzaakt door gedragingen in het pand zelf (a-grond).

De nieuwe b-grond maakt sluiting mogelijk wanneer de openbare orde ernstig wordt verstoord door geweld of de dreiging daarvan in of rond de woning. Denk bijvoorbeeld aan schietpartijen, aanslagen met explosieven of andere vormen van wapengeweld die een gevaar vormen voor de omgeving.

De nieuwe c-grond biedt de burgemeester de mogelijkheid om een woning te sluiten wanneer daar een wapen wordt aangetroffen dat valt onder artikel 2 van de Wet wapens en munitie, indien dit leidt tot een ernstige verstoring van de openbare orde of de vrees daarvoor.

Grondrechten en evenredigheidsbeginsel

Deze nieuwe bevoegdheden zijn ingrijpend van aard en raken aan fundamentele grondrechten, zoals het recht op privacy (vastgelegd in artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het EVRM) en het eigendomsrecht (beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM).

Vanwege deze impact op grondrechten moet een sluitingsbesluit intensief aan het evenredigheidsbeginsel worden getoetst. Dit beginsel verplicht de burgemeester om zorgvuldig te beoordelen of de maatregel proportioneel is en of er minder ingrijpende alternatieven mogelijk zijn, voordat tot sluiting wordt overgegaan.

Juridisch kader

Artikel 174a Gemeentewet biedt de burgemeester specifieke bevoegdheden om woningen, niet voor het publiek toegankelijke lokalen, of bijbehorende erven te sluiten wanneer de openbare orde ernstig wordt verstoord. Zoals hierboven aangegeven is deze bevoegdheid sinds 1 januari 2024 vastgelegd in drie afzonderlijke gronden: de a-, b- en c-grond.

De a-grond is de oorspronkelijke sluitingsgrond en geeft de burgemeester de mogelijkheid om in te grijpen wanneer door gedragingen in de woning of op het erf de openbare orde ernstig wordt verstoord. Het gaat nadrukkelijk om overlast die vanuit het pand zelf plaatsvindt. In dergelijke gevallen kan de burgemeester besluiten de woning tijdelijk te sluiten om de rust in de buurt te herstellen.

De nieuwe b-grond maakt het mogelijk om in te grijpen bij (dreigend) ernstig geweld rond de woning. Dit geldt bijvoorbeeld voor schietpartijen, explosieven of vergelijkbare ernstige geweldsincidenten. Deze toevoeging biedt de burgemeester de mogelijkheid om sneller en doeltreffender op te treden in situaties, waarbij de veiligheid van omwonenden in het geding is, ook als de ordeverstoring buiten het pand ontstaat.

De c-grond richt zich op de aanwezigheid van wapens in de woning. Als er in een pand een wapen wordt aangetroffen dat valt onder artikel 2 van de Wet wapens en munitie, kan de burgemeester het pand sluiten. Hierbij geldt wel de voorwaarde dat de aanwezigheid van het wapen heeft geleid tot een ernstige verstoring van de openbare orde of dat er vrees is voor een dergelijke verstoring. Dit maakt het mogelijk om woningen te sluiten waarin wapens worden gevonden die kunnen worden ingezet voor criminele activiteiten, zonder dat er al daadwerkelijk geweld heeft plaatsgevonden.

Evenredigheidsbeginsel

Het evenredigheidsbeginsel speelt een belangrijke rol bij de toepassing van de sluitingsbevoegdheid van artikel 174a Gemeentewet. Artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht vereist dat de burgemeester alle relevante belangen zorgvuldig afweegt.

Daarbij is van belang dat de nadelige gevolgen van het besluit voor een of meer belanghebbenden niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

De burgemeester moet in de eerste plaats onderzoeken of de sluiting noodzakelijk is. De ernst van de situatie wordt hierbij in overweging genomen. Hoe groter de dreiging voor de openbare orde en veiligheid, des te meer een ingrijpende maatregel zoals woningsluiting gerechtvaardigd zal zijn. Bovendien wordt in dit kader beoordeeld of er minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn, zoals extra politie-inzet of het plaatsen van camera’s, om het doel (herstel van de openbare orde) te bereiken.

Vervolgens toets de burgemeester de evenwichtigheid van het besluit. Factoren die hierbij een rol spelen zijn onder meer:

  1. De verwijtbaarheid van de betrokkene/bewoner: Hoewel de verantwoordelijkheid van de bewoner voor de ordeverstoring wordt meegewogen, is dit niet altijd doorslaggevend. In gevallen zoals beschietingen kan de maatregel juist het slachtoffer van het geweld treffen in plaats van de ordeverstoorder. De Afdeling heeft geoordeeld dat dit niet per se onevenredig hoeft te zijn, omdat er vaak sprake is van een levensgevaarlijke situatie voor omwonenden en passanten.
  2. De aanwezigheid en belangen van kwetsbare personen, zoals minderjarige kinderen: De aanwezigheid van kwetsbare personen kan de gevolgen van de sluiting extra zwaar maken en moet zorgvuldig meegewogen worden. De burgemeester moet afwegen of de belangen van deze personen zwaarder wegen dan de noodzaak om de openbare orde te herstellen.
  3. De gevolgen van de sluiting: Dit betreft onder meer de mogelijke ontbinding van de huurovereenkomst en het risico dat de bewoners op een ‘zwarte lijst’ terechtkomen, waardoor zij moeilijker aan nieuwe woonruimte komen.
  4. De beschikbaarheid van alternatieve woonruimte of maatschappelijke opvang: Hoewel de burgemeester niet verplicht is om vervangende woonruimte of opvang te regelen voor de getroffen bewoners, kan de beschikbaarheid van dergelijke opties wel worden meegewogen in de evenredigheidstoets. Als alternatieve huisvesting beschikbaar is, maakt dit de sluiting evenwichtiger. Daarnaast kan de burgemeester, zoals uit jurisprudentie blijkt, hulp bieden door bijvoorbeeld toegang tot de woning te verlenen voor het regelen van praktische zaken, indien dat nodig is.
  5. De duur van de sluiting: De burgemeester bepaalt in het besluit de duur van de sluiting. De sluiting mag niet langer duren dan strikt noodzakelijk is om de openbare orde te herstellen. In geval van ernstige vrees voor herhaling of het ontstaan van een ernstige verstoring van de openbare orde, kan de burgemeester besluiten de duur van de sluiting te verlengen tot een door hem te bepalen tijdstip (art 174a lid 3 Gemeentewet). Hierbij moet de burgemeester telkens afwegen of de verlenging noodzakelijk en proportioneel is, en of er minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn.

Sluiting is een herstelsanctie

De sluitingsbevoegdheid van artikel 174a Gemeentewet wordt beschouwd als een herstelsanctie en niet als een bestraffende maatregel. Het gaat dus niet om een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 EVRM.

Uiteraard is bezwaar en beroep tegen het sluitingsbesluit mogelijk. In de praktijk zien we vaak dat belanghebbenden zich tot de voorzieningenrechter wenden, gezien de ingrijpende aard van een woningsluiting en het spoedeisende karakter ervan.

Op grond van art 174 a lid 4 Gemeentewet moeten belanghebbenden eerst zelf de mogelijkheid krijgen om binnen een bepaalde termijn maatregelen te nemen, waardoor de ernstige verstoring van de openbare orde kan worden beëindigd of voorkomen. Dit is echter niet van toepassing in spoedeisende gevallen.

Kostenverhaal en verzegeling bij woningsluiting

Bij de toepassing van artikel 174a Gemeentewet zijn de artikelen 5:25 en 5:28 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over bestuursdwang van overeenkomstige toepassing (art 174a lid 5 Gemeentewet).

Artikel 5:25 Awb biedt de mogelijkheid om de kosten die gepaard gaan met de sluiting te verhalen op de overtreder. De burgemeester kan deze kosten invorderen middels een dwangbevel. Bij de toepassing van dit kostenverhaal dient de burgemeester zorgvuldig af te wegen of dit in de specifieke situatie redelijk is, zeker in het geval de betrokkene geen verwijt te maken valt. Deze afweging maakt deel uit van de bredere evenredigheidstoets die bij de toepassing van artikel 174a Gemeentewet een belangrijke rol speelt

Artikel 5:28 Awb stelt dat het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast, bevoegd is tot het verzegelen van gebouwen, terreinen en hetgeen zich daarin of daarop bevindt. Het verbreken van deze zegels is strafbaar op grond van artikel 199 van het Wetboek van Strafrecht.

Actuele jurisprudentie: Toepassing van het Evenredigheidsbeginsel bij Woningsluitingen

De meest recente uitspraken over woningsluitingen op grond van de nieuwe bevoegdheden van artikel 174a Gemeentewet bieden meer inzicht in hoe rechters het evenredigheidsbeginsel in de praktijk toepassen. In de afgelopen twee weken (september-oktober 2024) zijn vijf uitspraken gepubliceerd, waarin de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland beoordeelden of de sluiting van een woning noodzakelijk en proportioneel was bij incidenten met explosieven of ernstige dreiging daarvan.

 

Noodzaak van de maatregel

In alle vijf zaken werd door de voorzieningenrechter geoordeeld dat de sluiting van de woning noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen:

  • Culemborg: Een explosief had de voordeur van een woning weggeblazen, wat aanzienlijke schade veroorzaakte en een ernstige verstoring van de openbare orde betekende.
  • Vianen: De ernstige vrees voor een verstoring van de openbare orde werd bevestigd door informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI), wat leidde tot sluiting. De adressen waren gelinkt aan een eerder incident in Vianen waarbij een explosie had plaatsgevonden.

Belangrijk hierbij is dat de rechter oordeelde dat minder ingrijpende maatregelen, zoals extra politie-inzet of cameratoezicht, niet voldoende waren om de dreiging weg te nemen. In Culemborg waren er bijvoorbeeld al camera’s opgehangen, maar dit weerhield de daders niet. Ook in Vianen was sprake van ernstig gevaar vanwege een conflict met een criminele organisatie.

Evenwichtigheid van de maatregel

De rechters benadrukten dat de sluiting van de woningen, ondanks het ingrijpende karakter, proportioneel was. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid speelden de volgende factoren een rol:

  • Tijdelijke aard: De sluitingen waren relatief kort, namelijk 30 dagen in Vianen en in Culemborg aanvankelijk 1 week, gevolgd door een verlenging van nog eens 2 weken.
  • Alternatieve huisvesting: In alle gevallen was alternatieve huisvesting beschikbaar voor de betrokken bewoners, waardoor de impact van de sluiting werd verzacht.
  • Kwetsbare personen: Er werd rekening gehouden met kwetsbare personen, zoals kinderen, die tijdens de sluiting naar dezelfde school konden blijven gaan, waardoor de impact op hun dagelijks leven beperkt bleef.
  • Verwijtbaarheid: Het feit dat de bewoners geen directe schuld hadden aan de ordeverstoring was geen doorslaggevende factor. Het belang van de veiligheid van de bewoners zelf en van omwonenden woog zwaarder.

Het is belangrijk op te merken dat de verwijtbaarheid van bewoners mogelijk wel van belang kan zijn bij de ontbinding van huurovereenkomsten door verhuurders, zoals blijkt uit recente jurisprudentie (ECLI:NL:RBMNE:2024:5127).

Lees meer

Op 15 juli 2024 heeft het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch uitspraak gedaan over een strafzaak waarin de verdachte werd vervolgd wegens het overtreden van het vechtverbod, strafbaar gesteld in artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Goes 2018 (ECLI:NL:GHSHE:2024:2266).

Casus

In deze zaak stond een incident centraal, waarbij de verdachte op 13 oktober 2019 in Goes op een openbare plaats betrokken was bij een geweldsincident. Hierbij heeft hij een persoon een kopstoot en een rechterhoek gegeven, waardoor het slachtoffer bewusteloos raakte en op de grond viel. De verdachte werd vervolgd wegens het overtreden van het vechtverbod zoals opgenomen in de APV Goes.

Rechtsvraag

De vraag die in deze zaak moest worden beantwoord, is of er ruimte is voor de gemeentelijke wetgever om het ‘vechten’ strafbaar te stellen. Uit artikel 121 van de Gemeentewet volgt namelijk dat een gemeentelijke verordening niet in strijd mag zijn met hogere regelgeving. In het Wetboek van Strafrecht (= een hogere regeling) zijn ook bepalingen opgenomen die het vechten strafbaar stellen.

Juridisch kader

  • Artikel 2:1, eerste lid, van de APV Goes 2018: Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen, te vechten of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
  • Artikel 121 van de Gemeentewet: Een gemeentelijke verordening mag niet in strijd zijn met een hogere regelgeving. Een hogere regeling mag worden aangevuld wanneer daar een ander motief aan ten grondslag ligt dan het aan de hogere regeling ten grondslag liggende motief.

Uitspraak Gerechtshof

Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vechten in de openbare ruimte, wat in strijd is met artikel 2:1, eerste lid, van de APV Goes. Het hof stelde vast dat:

  1. Het geweld door de verdachte (kopstoot en rechterhoek) wettig en overtuigend bewezen is.
  2. Het vechtverbod in de APV is bedoeld om lichtere vormen van geweldpleging tegen te gaan, met het oog op het beschermen van de openbare orde. Dit motief verschilt van de artikelen 300 t/m 306 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), die gericht zijn op de bescherming van lichamelijke integriteit.
  3. Zelfde motief, geen duplicatie van gedragingen:
    • Artikel 141 Sr strekt, net als artikel 2:1 van de APV, tot bescherming van de openbare orde. Het motief van beide bepalingen is dus hetzelfde.
    • Artikel 141 Sr stelt alleen gedragingen strafbaar die in vereniging met anderen worden gepleegd.
    • Het vechtverbod in artikel 2:1 van de APV richt zich specifiek situaties die de rust en veiligheid in de openbare ruimte verstoren en niet is vereist dat het feit in vereniging wordt gepleegd.
    • Hierdoor vullen beide bepalingen elkaar aan (gedragingen worden niet gedupliceerd.)
  4. De APV-bepaling is daarom niet in strijd met de bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht. Het vechtverbod uit de APV van de gemeente Goes is dus een toelaatbare aanvulling op bestaande strafrechtelijke bepalingen.

Daarnaast overwoog het hof dat de redelijke termijn voor berechting in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep was overschreden. Hoewel deze overschrijding werd geconstateerd, verbond het hof hier verder geen consequenties aan.

Opgelegde sanctie

De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €150,00, subsidiair drie dagen hechtenis. Het hof hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld.

Belang voor de praktijk

Hiermee bevestigt het hof de ruimte voor gemeenten om aanvullende verordeningen te maken die zien op de bescherming van de openbare orde en veiligheid. Uit dit arrest blijkt dat gedragingen, die strafbaar zijn gesteld in hogere regelgeving, niet in een APV mogen worden gedupliceerd, tenzij dit met een ander motief gebeurd.

 

Lees meer
Bekijk kennisbank