Uitspraken

Op 15 juli 2024 heeft het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch uitspraak gedaan over een strafzaak waarin de verdachte werd vervolgd wegens het overtreden van het vechtverbod, strafbaar gesteld in artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Goes 2018 (ECLI:NL:GHSHE:2024:2266).

Casus

In deze zaak stond een incident centraal, waarbij de verdachte op 13 oktober 2019 in Goes op een openbare plaats betrokken was bij een geweldsincident. Hierbij heeft hij een persoon een kopstoot en een rechterhoek gegeven, waardoor het slachtoffer bewusteloos raakte en op de grond viel. De verdachte werd vervolgd wegens het overtreden van het vechtverbod zoals opgenomen in de APV Goes.

Rechtsvraag

De vraag die in deze zaak moest worden beantwoord, is of er ruimte is voor de gemeentelijke wetgever om het ‘vechten’ strafbaar te stellen. Uit artikel 121 van de Gemeentewet volgt namelijk dat een gemeentelijke verordening niet in strijd mag zijn met hogere regelgeving. In het Wetboek van Strafrecht (= een hogere regeling) zijn ook bepalingen opgenomen die het vechten strafbaar stellen.

Juridisch kader

  • Artikel 2:1, eerste lid, van de APV Goes 2018: Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen, te vechten of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
  • Artikel 121 van de Gemeentewet: Een gemeentelijke verordening mag niet in strijd zijn met een hogere regelgeving. Een hogere regeling mag worden aangevuld wanneer daar een ander motief aan ten grondslag ligt dan het aan de hogere regeling ten grondslag liggende motief.

Uitspraak Gerechtshof

Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vechten in de openbare ruimte, wat in strijd is met artikel 2:1, eerste lid, van de APV Goes. Het hof stelde vast dat:

  1. Het geweld door de verdachte (kopstoot en rechterhoek) wettig en overtuigend bewezen is.
  2. Het vechtverbod in de APV is bedoeld om lichtere vormen van geweldpleging tegen te gaan, met het oog op het beschermen van de openbare orde. Dit motief verschilt van de artikelen 300 t/m 306 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), die gericht zijn op de bescherming van lichamelijke integriteit.
  3. Zelfde motief, geen duplicatie van gedragingen:
    • Artikel 141 Sr strekt, net als artikel 2:1 van de APV, tot bescherming van de openbare orde. Het motief van beide bepalingen is dus hetzelfde.
    • Artikel 141 Sr stelt alleen gedragingen strafbaar die in vereniging met anderen worden gepleegd.
    • Het vechtverbod in artikel 2:1 van de APV richt zich specifiek situaties die de rust en veiligheid in de openbare ruimte verstoren en niet is vereist dat het feit in vereniging wordt gepleegd.
    • Hierdoor vullen beide bepalingen elkaar aan (gedragingen worden niet gedupliceerd.)
  4. De APV-bepaling is daarom niet in strijd met de bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht. Het vechtverbod uit de APV van de gemeente Goes is dus een toelaatbare aanvulling op bestaande strafrechtelijke bepalingen.

Daarnaast overwoog het hof dat de redelijke termijn voor berechting in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep was overschreden. Hoewel deze overschrijding werd geconstateerd, verbond het hof hier verder geen consequenties aan.

Opgelegde sanctie

De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €150,00, subsidiair drie dagen hechtenis. Het hof hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld.

Belang voor de praktijk

Hiermee bevestigt het hof de ruimte voor gemeenten om aanvullende verordeningen te maken die zien op de bescherming van de openbare orde en veiligheid. Uit dit arrest blijkt dat gedragingen, die strafbaar zijn gesteld in hogere regelgeving, niet in een APV mogen worden gedupliceerd, tenzij dit met een ander motief gebeurd.

 

Lees meer

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft op 30 oktober 2024 bevestigd dat gerechtvaardigde verwachtingen niet altijd hoeven te worden gehonoreerd als er zwaarder wegende belangen zijn, zoals het algemeen belang of de belangen van derden. Wel moet in zo’n geval de schade worden vergoed die direct voortvloeit uit het handelen in vertrouwen op de toezegging. (ECLI:NL:RVS:2024:4384)

Casus

Een eigenaar splitste tussen 2014 en 2016 zijn woning in Kerkrade in twee appartementen. In september 2016, voor voltooiing van de werkzaamheden, vroeg hij een omgevingsvergunning aan. De gemeente had eerder een concrete toezegging gedaan dat woningsplitsing mogelijk zou zijn. Toch weigerde de gemeente uiteindelijk de vergunning en legde in 2018 een last onder dwangsom op om de woning binnen zes weken in oorspronkelijke staat (één wooneenheid) terug te brengen.

Vertrouwensbeginsel

De Afdeling oordeelt dat er inderdaad sprake was van een aan het college toe te rekenen toezegging. Een gerechtvaardigd vertrouwen hoeft evenwel niet altijd te worden gehonoreerd.

In de woorden van de Afdeling:

“Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan” (r.o. 13.1).

Er moet dus een belangenafweging plaatsvinden tussen het belang van de burger die op de toezegging vertrouwde en het algemeen belang.

De gemeente had volgens de Afdeling zwaarwegende argumenten voor handhaving:

  • De bescherming van een goede leefomgeving voor omwonenden
  • Het belang van een evenwichtige woningmarkt in Kerkrade (onderbouwd met concrete cijfers over de noodzaak om de woningvoorraad terug te dringen)

Schadevergoeding

De Afdeling oordeelt dat het college terecht een schadevergoeding van €5.000 heeft toegekend voor de verbouwingskosten die de eigenaar maakte in vertrouwen op de toezegging, en voor de kosten om de woning weer in oorspronkelijke staat terug te brengen.

Het verzoek om vergoeding van misgelopen huurinkomsten wijst de Afdeling echter af. Deze inkomsten vallen namelijk niet onder de zogenaamde ‘dispositieschade’, oftewel de schade die ontstaat doordat iemand in vertrouwen op een toezegging handelt. De eigenaar zou deze huurinkomsten zonder de toezegging ook niet hebben gehad, omdat het bestemmingsplan woningsplitsing sowieso niet toestaat.

Op 21 augustus 2024 heeft staatsraad A-G Snijders advies uitgebracht over de gevolgen van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel dat door het bestuursorgaan niet kan worden nagekomen vanwege zwaarder wegende belangen. Uit zijn conclusie volgen twee belangrijke overwegingen die ook in de zaak van de woningsplitsing in Kerkrade zijn toegepast:

1. Dispositieschade
De schade die is ontstaan doordat iemand in vertrouwen op een toezegging heeft gehandeld, moet volledig worden vergoed. Het gaat hierbij om kosten die zonder het gewekte vertrouwen niet zouden zijn gemaakt.

2. Positief belang
Vergoeding van verwachte voordelen, zoals misgelopen winst, komt niet voor vergoeding in aanmerking.

(ECLI:NL:RVS:2024:3420)

Lees meer

Twee uitspraken van de Rechtbank Rotterdam (mei 2024: ECLI:NL:RBOBR:2024:2428 en de Rechtbank Oost-Brabant (juni 2024: ECLI:NL:RBROT:2024:4612) geven inzicht in de toepassing van artikel 13b Opiumwet bij lachgas.

Essentie: De burgemeester kan een woning sluiten wanneer er lachgas wordt aangetroffen, maar de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid is niet voldoende. Volgens de onderhavige uitspraken moet de burgemeester aannemelijk maken dat de aangetroffen drugs daadwerkelijk in of vanuit de woning worden verhandeld. En daar gaat het nog wel eens mis!

Handelshoeveelheid

Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is van toepassing bij de aanwezigheid van drugs in een pand die bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking.

Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mag worden aangenomen dat drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking als de aangetroffen hoeveelheid groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik.

Voor lachgas geldt volgens de nota van toelichting bij het Besluit tot plaatsing van lachgas op lijst II van de Opiumwet dat bij particulieren het bezit van meer dan 10 ampullen van 8 gram (totaal 80 gram) een sterke aanwijzing is dat het lachgas niet bestemd is voor eigen gebruik (en dus voor de handel is bestemd).

⚠️ De onderhavige uitspraken bevestigen dat er meer nodig is dan de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid.

Rechtbank Oost-Brabant, juni 2024

De voorzieningenrechter schorste een woningsluiting ondanks:

– 38 flessen lachgas (23 en 15 flessen op twee momenten)
– Meerdere gebruikers in de woning
– Diverse overlastmeldingen

De burgemeester had volgens de voorzieningenrechter onvoldoende aangetoond:

– Het exacte gewicht van het aanwezige lachgas
– Concrete aanwijzingen voor handel

De bewoner had bovendien een alternatieve verklaring: hij verzamelde lege flessen voor de ijzerboer.

Waarom was het exacte gewicht zo belangrijk?

De burgemeester stelde dat lachgas niet te wegen was. De voorzieningenrechter verwees echter naar verschillende uitspraken (waaronder die van Rotterdam) waaruit blijkt dat de politie wel degelijk in staat is om het gewicht van lachgas in een fles/cilinder te bepalen.

Zonder vaststelling van het exacte gewicht had de burgemeester volgens de voorzieningenrechter slechts “aanwijzingen voor de aanwezigheid van handelshoeveelheden lachgas”. In combinatie met het ontbreken van duidelijke aanwijzingen voor handel en de alternatieve verklaring van de bewoner, leidde dit tot “ernstige twijfels” over de bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten.

De uitspraak

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe: het besluit werd geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist. Daarbij gaf de voorzieningenrechter de burgemeester mee om aan de politie voor te leggen of zij (nog) kan vaststellen hoeveel gram lachgas in de aangetroffen flessen aanwezig was. (ECLI:NL:RBOBR:2024:2428)

Rechtbank Rotterdam, mei 2024

De voorzieningenrechter hield deze woningsluiting in stand. En dat terwijl er slechts één fles lachgas was aangetroffen! De politie had echter een zeer uitgebreid dossier opgebouwd met maar liefst 22 processen-verbaal over een periode van ruim een half jaar (16 juni 2023 tot 31 januari 2024).

Enkele veelzeggende citaten uit de processen-verbaal:

– “Melding dat er meerdere personen de woning ingingen tegen de wil van [verzoeker]. Deze personen zouden mogelijk voor [verzoeker] komen i.v.m. een drugs/geldschuld”
– “Personen zouden het raampje van zijn voordeur hebben kapot gemaakt, omdat zij zijn huissleutel kwijt waren. [verzoeker] geeft zijn huissleutel aan andere personen”
– “Achter de bank lag een andere drugsgebruiker te slapen, zonder dat [verzoeker] dit wist”
– “In de woning vonden de collega’s ook nog één persoon die als vermist stond opgegeven bij een verslavingsinstelling”

Uit de processen-verbaal bleek een duidelijk patroon:

  • Regelmatige aanwezigheid van bij de politie bekende drugsgebruikers
  • Herhaaldelijke meldingen over overlast in combinatie met drugsgebruik
  • De bewoner die zelf aangaf dat er drugs bij zijn woning werden geleverd
  • Diverse incidenten zoals vechtpartijen en diefstal
  • Een ravage in de woning met gebruikersattributen

De uitspraak

De rechtbank oordeelde dat met dit alles voldoende was aangetoond dat de woning werd gebruikt in het drugscircuit. De sluiting van drie maanden werd dan ook in stand gelaten. (ECLI:NL:RBROT:2024:4612)

Aandachtspunten voor de praktijk

1. Een handelshoeveelheid alleen is niet genoeg
– 38 flessen zonder bewijs van handel: onvoldoende voor sluiting
– 1 fles mét uitgebreide documentatie van handel: voldoende voor sluiting

2. Dossieropbouw is cruciaal
– Processen-verbaal over langere periode (in Rotterdam: 22 pv’s over 7 maanden)
– Concrete incidenten documenteren
– Verklaringen van bewoners vastleggen

3. De hoeveelheid lachgas moet precies worden vastgesteld
– Het exacte gewicht moet worden bepaald
– Dit is technisch mogelijk
– Zonder gewichtsbepaling heeft de burgemeester alleen ‘aanwijzingen’

4. Alternatieve verklaring moet worden weerlegd
– Een plausibele alternatieve verklaring moet door de burgemeester worden ontkracht
– Bij twijfel krijgt de bewoner het voordeel van de twijfel

Conclusie

De enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid lachgas is onvoldoende voor een woningsluiting. De burgemeester moet concrete aanwijzingen voor handel verzamelen én een zorgvuldige belangenafweging maken.

 

Lees meer

Op 11 september 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een belangrijke uitspraak gedaan over de rechtsbescherming bij gedoogverklaringen voor coffeeshops (ECLI:NL:RVS:2024:366). Deze uitspraak herhaalt en bevestigt de baanbrekende uitspraak van 13 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3431).

Casus

De zaak draait om coffeeshop Power Flower in Apeldoorn. De burgemeester had op 19 maart 2021 aan Power Flower een gedoogverklaring coffeeshop verleend tot 23 mei 2023. Na afloop van deze termijn zou de gedoogverklaring via een openbare aanbesteding in de markt worden gezet. Power Flower was het niet eens met deze termijn en voorwaarde.

Power Flower ging in bezwaar tegen deze beslissing. De burgemeester verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat hij van mening was dat de gedoogverklaring geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Power Flower liet het hier niet bij zitten en ging in beroep bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank verklaarde op 22 december 2022 het beroep ongegrond, omdat – in lijn met de toenmalige jurisprudentie –  een gedoogverklaring niet als besluit werd aangemerkt.

Vervolgens stelde Power Flower hoger beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, wat leidde tot de onderhavige uitspraak.

Rechtsvraag

De kernvraag in deze zaak was of de ‘gedoogverklaring coffeeshop’ als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt, waartegen bezwaar en beroep openstaat.

Oordeel van de Afdeling

De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 13 september 2023, waarin is bepaald dat een gedoogverklaring coffeeshop (inclusief de voorwaarden), een weigering van een gedoogverklaring en een intrekking van een gedoogverklaring voor de toepassing van de wettelijke regels over bezwaar en beroep zowel voor derden als voor de overtreder met een besluit worden gelijkgesteld.

Uitspraak Afdeling 13 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3431)

In deze baanbrekende uitspraak heeft de Afdeling haar rechtspraak voor gedoogverklaringen coffeeshops bijgesteld. Voorheen gold dat gedoogbeslissingen, op enkele uitzonderingen na, geen besluiten in de zin van de Awb waren en daarmee ook niet gelijkgesteld werden. Tegen deze beslissingen stonden dus geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen open.
De belangrijkste overwegingen voor de koerswijziging waren:

  1. De bijzondere positie van coffeeshops in het Nederlandse drugsbeleid.
  2. De feitelijke regulering door de overheid, ondanks de illegale status van softdrugs.
  3. Het onevenredig bezwarende karakter van de eis dat exploitanten een handhavingsbesluit moeten uitlokken voor rechtsbescherming.
  4. De bestaande rechtsbescherming via exploitatievergunningen voor horecabedrijven is onvoldoende om het tekort in rechtsbescherming tegen gedoogbeslissingen op te vangen, omdat gemeenten niet verplicht zijn de verkoop van softdrugs via exploitatievergunningen te reguleren.

Deze uitspraak betekende een belangrijke koerswijziging in de jurisprudentie, waardoor gedoogverklaringen coffeeshop voortaan vatbaar zijn voor bezwaar en beroep.

Gelet op deze koerswijziging oordeelt de Afdeling dat de burgemeester het bezwaar van Power Flower tegen de gedoogverklaring coffeeshop ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Uitspraak

Het hoger beroep van Power Flower is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 december 2022. Ook het besluit van de burgemeester van 1 november 2021 wordt vernietigd.

De Afdeling draagt de burgemeester op om binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van Power Flower tegen de gedoogverklaring coffeeshop.

Proceskosten

De burgemeester moet de proceskosten vergoeden die verband houden met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De kosten voor de behandeling van het bezwaar komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Waarom is dit belangrijk voor de praktijk?

Deze uitspraak bevestigt en versterkt de nieuwe lijn in de jurisprudentie met betrekking tot gedoogverklaringen van coffeeshops. Concreet betekent dit dat exploitanten van coffeeshops en andere belanghebbenden voortaan bezwaar en beroep kunnen instellen tegen (de voorwaarden van) gedoogverklaringen, weigeringen van gedoogverklaringen en intrekkingen van gedoogverklaringen.

Gemeenten en burgemeesters zullen hun procedures en besluitvorming rond gedoogverklaringen coffeeshop moeten aanpassen aan deze nieuwe jurisprudentie. Ze moeten er rekening mee houden dat hun besluiten over gedoogverklaringen coffeeshop nu vatbaar zijn voor bezwaar en beroep.

Lees meer

Op 24 juli 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een uitspraak gedaan, waarin zij verduidelijkt dat een sluiting van zes maanden niet past binnen de ‘lichte bevelsbevoegdheid’ van artikel 172 lid 3 Gemeentewet. (ECLI:NL:RVS:2024:2993)

Voorgeschiedenis

De burgemeester van Amsterdam had een bedrijfspand gesloten, nadat er met een automatisch vuurwapen op was geschoten en er een handgranaat was aangetroffen. Aanvankelijk sloot de burgemeester het pand voor onbepaalde tijd, maar na een eerdere uitspraak van de Afdeling (maart 2021) werd dit teruggebracht naar zes maanden.

De lichte bevelsbevoegdheid (art 172 lid 3 Gemeentewet) is bedoeld voor situaties, waarin de burgemeester snel moet kunnen optreden bij een verstoring van de openbare orde. Deze bevoegdheid wordt gekenmerkt door haar ad-hoc karakter: de lichte bevelsbevoegdheid geeft de burgemeester een instrument voor acute, onverwachte ordeverstoringen, waarbij snel en tijdelijk ingrijpen nodig is.
Let op: er mag geen andere wettelijke basis beschikbaar zijn voor het ingrijpen. De burgemeester mag bijvoorbeeld geen kortdurend gebiedsverbod op grond van artikel 172 lid 3 Gemeentewet opleggen als de bevoegdheid om een kortdurend gebiedsverbod op te leggen in de APV is opgenomen (in APV vaak aangeduid als verblijfsonzegging of verblijfsverbod).

Oordeel van de Afdeling

De Afdeling overweegt dat aan deze bevoegdheid inherent is dat een bevel van beperkte duur moet zijn. Deze bevoegdheid wordt immers gekenmerkt door haar ad-hoc karakter: het gaat om onverwachte situaties die vaak ook snel weer voorbijgaan. Als na afloop van de termijn nog steeds sprake is van verstoring van de openbare orde, kan de burgemeester het bevel wel verlengen. Dit vereist dan een nieuwe beoordeling en een nieuw besluit. Het bevel mag niet van meet af aan voor langere duur worden gegeven. Een sluiting van zes maanden is volgens de Afdeling daarom geen bevel van beperkte duur.

Dat de burgemeester bij vergelijkbare incidenten ook voor zes maanden sluit, doet daar niet aan af. De grondslag van de sluiting is bepalend voor de mogelijke duur. De burgemeester heeft niet duidelijk gemaakt op welke grondslag de andere panden zijn gesloten. In ieder geval betekent het feit dat bij vergelijkbare incidenten panden op basis van andere bevoegdheden wél voor zes maanden kunnen worden gesloten, (uiteraard) nog niet dat artikel 172 lid 3 Gemeentewet daar ook ruimte voor biedt.

Let op: De Afdeling oordeelt dat ‘de sluiting van zes maanden geen bevel van beperkte duur’ is. Dit betekent dat hoewel de burgemeester de sluitingstermijn in tijd heeft beperkt, een termijn van zes maanden niet past binnen de aard van de lichte bevelsbevoegdheid. De Afdeling zoekt het dus niet in de evenredigheid van de sluitingstermijn, maar in de beperkingen die inherent zijn aan artikel 172 lid 3 Gemeentewet.

Huidige situatie

Deze zaak speelde in 2018, toen burgemeesters bij ernstige geweldsincidenten vooral waren aangewezen op de lichte bevelsbevoegdheid of het noodbevel (artikel 175 Gemeentewet). Per 1 januari 2024 is artikel 174a Gemeentewet uitgebreid met de mogelijkheid om panden te sluiten bij ernstige geweldsincidenten van buitenaf, zoals beschietingen of het plaatsen van explosieven. Deze bepaling biedt nu een expliciete grondslag voor dit soort situaties (klik hier voor ons blog over artikel 174a Gemeentewet).

Lees meer

Inleiding

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3502

Op 9 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over de inbeslagname en geplande euthanasie van een hond in Wijchen. De burgemeester had de hond, genaamd Buddy, in beslag genomen na meerdere bijtincidenten en meldingen van buurtbewoners. Bovendien had de eigenaar het opgelegde aanlijn- en muilkorfgebod niet nageleefd. De burgemeester handelde op advies van een gediplomeerde gedragsdeskundige die concludeerde dat Buddy niet te corrigeren gevaarlijk gedrag vertoont en een risico vormt voor mensen en andere dieren. Dit advies leidde tot het besluit om Buddy in te laten slapen.

Achtergrond

De zaak begon met een bijtincident in mei 2022, waarbij Buddy een andere hond aanviel. Dit was niet het eerste incident: eerder had Buddy een andere hond gebeten, en de eigenaar zelf was ook gewond geraakt na een aanval van Buddy. Ondanks een opgelegd aanlijn- en muilkorfgebod, vond er in juli 2022 opnieuw een ernstig bijtincident plaats. Naar aanleiding hiervan liet de burgemeester een gedragsdeskundige een risicoanalyse uitvoeren, waarin werd geadviseerd om Buddy in te laten slapen.

Bezwaren van de eigenaar

De eigenaar van Buddy kwam in verzet tegen de inbeslagname en het voornemen om de hond te laten inslapen. Hij voerde aan dat euthanasie een te vergaande maatregel was en stelde voor om Buddy te herplaatsen als waakhond. Volgens de eigenaar zou Buddy’s gedrag verbeterd kunnen worden door training bij een nieuwe eigenaar.

Verschil in oordeel rechtbank en Afdeling

Een belangrijk twistpunt was de vraag of het besluit om Buddy in te laten slapen onderdeel uitmaakte van het bestuursdwangbesluit. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester alleen over de inbeslagname van Buddy had besloten en dat de beslissing over wat er na de inbeslagname met Buddy zou gebeuren, nog afgewacht moest worden. De Afdeling was het hier niet mee eens en stelde dat het besluit om Buddy in te laten slapen wel degelijk onderdeel uitmaakte van het bestuursdwangbesluit. In het besluit van 22 november 2022 werd immers zonder voorbehoud aangegeven dat de burgemeester het advies van de gedragsdeskundige, dat inhield dat Buddy zou worden ingeslapen, zou uitvoeren.

Juridisch kader en nuancering van eerdere jurisprudentie

In een eerdere uitspraak van 30 juni 2021 oordeelde de Afdeling dat de burgemeester geen bevoegdheid had om een hond te herplaatsen of te laten inslapen op basis van artikel 5:29 en 5:30 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat die artikelen slechts betrekking hebben op tijdelijke onttrekking van een zaak aan de eigenaar. In de huidige uitspraak nuanceert de Afdeling deze eerdere uitspraak. De Afdeling oordeelt dat de burgemeester op basis van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren wél bevoegd is om een hond te laten inslapen als deze gevaarlijk, niet te corrigeren gedrag vertoont, zoals in het geval van Buddy (artikel 2.10 van de Wet dieren en artikel 1.10 van het Besluit houders van dieren). Dit biedt een breder juridisch kader waarin het besluit van de burgemeester rechtmatig is.

Beoordeling door de Afdeling

De Afdeling oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om Buddy in beslag te nemen op basis van de overtredingen van het aanlijn- en muilkorfgebod en de ernstige bijtincidenten. Bovendien was het besluit om Buddy in te laten slapen gerechtvaardigd, gezien het advies van de gedragsdeskundige dat Buddy’s gevaarlijke gedrag niet te corrigeren was. De Afdeling wees erop dat de gedragsdeskundige in verschillende fases van de procedure was geraadpleegd en dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het advies.

Daarnaast benadrukte de Afdeling dat het welzijn van Buddy in het geding was, omdat hij vanwege zijn gevaarlijke gedrag geïsoleerd moest worden gehouden, wat zijn mentale gezondheid ernstig schaadde.

Conclusie

De Afdeling bestuursrechtspraak verklaarde het hoger beroep ongegrond en oordeelde dat het besluit van de burgemeester om Buddy in te laten slapen rechtmatig en proportioneel was. Het besluit werd bevestigd, en de eigenaar kreeg geen proceskostenvergoeding.

Persoonlijke noot
De eigenaar is natuurlijk volledig verantwoordelijk voor de situatie. Hij heeft herhaaldelijk nagelaten zich aan het aanlijn- en muilkorfgebod te houden. Tegenover de wijkagente verklaarde hij dat hij zijn honden niet aanlijnt of muilkorft en zich niet verantwoordelijk voelt voor eventuele bijtincidenten.
Gelukkig is de eigenaar strafrechtelijk veroordeeld voor het bijtincident van 17 mei 2022, en is aan hem een houderschapsverbod voor andere honden opgelegd voor de duur van drie jaar.

(Tim Quispel)

Lees meer

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 4 september 2024 een belangrijke uitspraak gedaan over vermeende tentamenfraude aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) (ECLI:NL:RVS:2024:2963).

Achtergrond

In deze zaak heeft de examencommissie van de RUG het tentamen van een rechtenstudente ongeldig verklaard wegens vermeende fraude. De student had in haar reader met wetteksten tabbladen aangebracht met beschrijvingen om sneller te kunnen navigeren. De examencommissie beschouwde dit als fraude, en het college van beroep voor de examens (hierna: college) bevestigde deze beslissing.

Standpunt van het college

Het college stelde dat het bij de studente bekend had moeten zijn dat het niet was toegestaan om in de readers te schrijven. Het college wijst erop dat deze regel in meerdere bronnen is terug te vinden:

  • Het Examenreglement 2023-2024
  • De Online Kennisbank van de universiteit
  • Informatie op Brightspace (de digitale leeromgeving)
  • Expliciete mededelingen tijdens het onderwijs

Oordeel van de Afdeling

Ondanks het standpunt van het college, heeft de Raad van State de beslissingen van zowel de examencommissie als het college van beroep vernietigd. De Afdeling overweegt dat:

  1. Het aanbrengen van tabjes in collegebundels geen ongebruikelijke manier is om wetsartikelen te kunnen vinden.
  2. Sneller kunnen navigeren tussen wetteksten (dankzij beschreven tabjes) op zichzelf niet betekent dat er sprake is van fraude.
  3. De examencommissie er niet in is geslaagd om “buiten redelijke twijfel” aan te tonen dat er fraude is gepleegd.

De Afdeling benadrukt dat de examencommissie moet bewijzen dat fraude is gepleegd. In geval van twijfel moet aan de betrokkene het voordeel van de twijfel worden gegund.

Uitspraak

Het beroep van de studente is gegrond. Zowel de beslissing van het college van 12 maart 2024 als de oorspronkelijke beslissing van de examencommissie van 23 november 2023 zijn vernietigd. De Afdeling voorziet zelf in de zaak en verklaart het administratief beroep van de studente gegrond. Het college moet bovendien de proceskosten vergoeden.

Waarom is dit belangrijk voor de praktijk?

Deze uitspraak is belangrijk voor alle hogescholen en universiteiten in Nederland, omdat de Afdeling benadrukt dat het overtreden van examenregels niet automatisch betekent dat er sprake is van fraude. De Afdeling stelt dat fraude alleen kan worden vastgesteld als dit buiten redelijke twijfel is komen vast te staan. In alle andere gevallen moet de student het voordeel van de twijfel krijgen. Onderwijsinstellingen moeten dus zorgvuldig onderzoeken of er voldoende bewijs is, voordat ze sancties opleggen.

Opmerkelijk! De reader die tijdens het tentamen in beslag was genomen, is na het tentamen niet meer boven water gekomen. Dit roept vragen op over de zorgvuldigheid van de procedure.

 

Lees meer

Achtergrond

De rechtbank Gelderland heeft op 3 september 2024 een belangrijke uitspraak gedaan over de zorgvuldigheid van controles in verband met de uitwonendenbeurs (ECLI:NL:RBGEL:2024:5992).

De zaak betrof een student wiens uitwonendenbeurs door DUO was ingetrokken na controle, met een terugvordering van €2.666,94 tot gevolg.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Aangezien het gaat om een belastend besluit gaat, is het aan de minister om de nodige kennis te vergaren en aannemelijk te maken dat de student niet voldoet aan de voorwaarden voor een uitwonendenbeurs. Hierbij stelt de rechtbank hoge eisen aan de rapportage van het huisbezoek:

  1. Het rapport moet deugdelijk inzicht geven in de wijze waarop het onderzoek is verricht.
  2. Het moet duidelijk maken wat er is aangetroffen en wat er ‘voor’ en ‘tegen’ het aannemen van bewoning pleit.
  3. De afwegingen die hebben geleid tot de conclusie moeten worden vermeld.
  4. De controleurs moeten een actieve, leidende rol hebben in het onderzoek.

Onvoldoende invulling actieve onderzoeksrol

In deze zaak oordeelt de rechtbank dat de controleurs onvoldoende invulling hebben gegeven aan hun actieve onderzoeksrol:

  • Het huisbezoek duurde slechts 18 minuten, wat te kort is voor een zorgvuldig onderzoek.
  • Controleurs bekeken alleen de slaapkamer, niet de badkamer of woonkamer. Dit is volgens de rechtbank vooral problematisch bij familierelaties en als er geen eigen voorzieningen zijn. De rechtbank stelt: “Van de controleurs had verwacht mogen worden dat zij of de andere ruimtes wel hadden bekeken of met de broer van eiseres een afspraak hadden gemaakt om het huisbezoek later die dag voort te zetten.” (zie ook r.o. 9.1 en  9.3)
  • De controleurs hebben ten onrechte eerdere huisbezoeken en foto’s meegenomen in hun beoordeling. De rechtbank benadrukt dat alleen de situatie op het gecontroleerde adres ten tijde van het huisbezoek relevant is. Eerdere huisbezoeken of foto’s van andere locaties mogen niet worden gebruikt om conclusies te trekken over de huidige woonsituatie.

Uitkomst

De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De intrekking van de uitwonendenbeurs en de terugvordering van €2.666,94 worden vernietigd. Omdat het niet meer mogelijk is om de toenmalige woonsituatie te onderzoeken, kan DUO niet opnieuw een besluit nemen. De student behoudt daarom haar uitwonendenbeurs.

Tips voor de praktijk:

Deze uitspraak onderstreept het belang van zorgvuldig onderzoek en zorgvuldige verslaglegging (art. 3:2 Awb). Deze onderzoeksplicht in het geval van een belastend besluit met veel impact, zoals het besluit om een uitwonendenbeurs in te trekken.

Voor controleurs:

  • Neem voldoende tijd voor een huisbezoek; 15 minuten is volgens de rechtbank te kort
  • Bekijk alle relevante ruimtes in de woning, vooral als:
    • er een familierelatie is tussen student en hoofdbewoner(s)
    • er geen eigen sanitaire/kookvoorzieningen zijn
    • de student volgens de hoofdbewoner meerdere nachten per week aanwezig is
  • Als een volledig onderzoek niet mogelijk is omdat de bewoner weg moet, maak dan een afspraak om het onderzoek op een ander moment voort te zetten
  • Ga niet af op verklaringen van hoofdbewoners dat andere ruimtes niet worden gebruikt
  • Focus op de actuele situatie tijdens het huisbezoek; eerdere huisbezoeken of foto’s van andere locaties zijn niet relevant voor de beoordeling

Tips voor de rapportage:

  • Geef deugdelijk inzicht in de wijze waarop het onderzoek is verricht
  • Beschrijf duidelijk wat er is aangetroffen
  • Vermeld expliciet welke feiten voor én tegen bewoning pleiten
  • Onderbouw de conclusie met een duidelijke afweging van deze feiten
  • Vermeld de precieze tijdsbesteding en welke ruimtes zijn onderzocht
  • Leg uit waarom bepaalde ruimtes eventueel niet zijn onderzocht

 

Wil je meer weten over het zorgvuldigheidsbeginsel, lees dan zeker ook ons blog over de klassieke Cupido-zaak!

Lees meer

Inleiding

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 2 oktober 2024 een uitspraak gedaan over de vraag of erfgenamen een Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-procedure kunnen voortzetten na het overlijden van de oorspronkelijke verzoeker (ECLI:NL:RVS:2024:3939).*

In deze zaak had [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over een gedeeltelijk ingewilligd Wob-verzoek. Na zijn overlijden wilden zijn erfgenamen de procedure voortzetten.

*Op 1 mei 2022 is de Wob vervangen door de Wet open overheid (Woo).

Oordeel van de afdeling

De Afdeling oordeelde dat erfgenamen een Wob-procedure niet kunnen voortzetten. De reden hiervoor is dat het recht om een Wob-verzoek in te dienen en informatie te ontvangen niet overgaat op erfgenamen. Volgens artikel 4:182, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek gaan alleen vermogensrechtelijke en bepaalde familierechtelijke rechten over op erfgenamen. Een Wob-verzoek valt hier niet onder.

Waarom is dit belangrijk voor de praktijk?

Deze uitspraak bevestigt dat het recht op informatie op grond van de Wob strikt persoonlijk is. Een Wob-procedure eindigt bij het overlijden van de verzoeker.

Tip:

* Klik hier voor ons blog over het belanghebbendenbegrip. Erg leerzaam! 🙂

 

Lees meer

Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3442.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft op 23 augustus 2024 uitspraak gedaan in een zaak, waarin een studente voor een jaar werd uitgesloten van deelname aan tentamens wegens examenfraude. Bovendien werd haar toets ongeldig verklaard.

Beroep bij de ABRvS

Een van de formele gronden die de studente naar voren bracht, was dat de examencommissie haar niet had gewezen op haar zwijgrecht voordat zij werd gehoord. Het college van beroep voor de examens van Hogeschool Inholland (hierna: college) stelde dat binnen het onderwijsrecht geen cautieplicht geldt, omdat verhoren niet worden afgenomen met het oog op het opleggen van een bestuurlijke boete.

Cautie: mededeling aan de verdachte / betrokkene dat hij niet tot antwoorden verplicht is.

Zie ook Artikel 5:10a Algemene wet bestuursrecht (Awb)

  1. Degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen.
  2. Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.

De ABRvS oordeelt echter dat dit standpunt onjuist is. In het onderwijsrecht kan het ontnemen van het recht om deel te nemen aan een volgend tentamen of examen worden aangemerkt als een bestraffende sanctie in de zin van artikel 5:2 lid 1 aanhef en onder c Awb.
Dit betekent dat de examencommissie verplicht was om de cautie te geven, zoals ook eerder is bepaald door het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO) in de uitspraak van 20 februari 2019 (ECLI:NL:CBHO:2019:35).

Aangezien de studente geen verklaring had afgelegd die leidde tot het opleggen van de sancties, is zij door het ontbreken van de cautie niet benadeeld. Daarom passeert de Afdeling dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 Awb.

Let op!
Sinds 1 januari 2023 is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de bevoegde rechter in zaken van studenten van universiteiten en hogescholen. Het CBHO, dat voorheen deze zaken behandelde, is sinds die datum opgeheven. Vanaf 1 augustus 2023 is de Afdeling bestuursrechtspraak ook de rechter in zaken van studenten uit het middelbaar beroepsonderwijs.

 

Wie stelt moet bewijzen

De kernvraag in deze zaak was of er daadwerkelijk sprake was van toetsfraude. Het ging overigens om een digitale meerkeuzetoets Tandheelkundige radiologie, waarbij de studente foto’s moest bekijken.

De Afdeling stelt in de uitspraak dat buiten redelijke twijfel moet komen vast te staan dat de studente daadwerkelijk heeft gefraudeerd. In geval van twijfel moet het bestuursorgaan aan de studente het voordeel van de twijfel gunnen [1]

In dit geval was dat niet zo. Er werden tijdens de toetsafname door de surveillant geen onregelmatigheden geconstateerd. De afwijkende loggegevens konden worden verklaard door het inzoomen op de foto’s, een mogelijkheid die door de examencommissie werd erkend. Bovendien was er geen bewijs dat de studente contact heeft gehad met de medestudent die identieke antwoorden heeft gegeven.

Hoewel de Afdeling oordeelt dat er onvoldoende bewijs was voor fraude, erkent zij wel dat er onregelmatigheden hebben plaatsgevonden. Door deze onregelmatigheden kan de examencommissie niet meer garanderen dat de toetsresultaten een juist beeld geven van de kennis en vaardigheden van de studente. [2] Daarom is de toets terecht ongeldig verklaard. Het besluit, om studente voor een jaar uit te sluiten van deelname aan tentamens, wordt echter vernietigd.

[1]  De afdeling verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:234.
[2]  De Afdeling benadrukt daarbij dat het om een belangrijk tentamen gaat, omdat het studenten bevoegd maakt om voorbehouden handelingen bij patiënten uit te voeren, waardoor er geen twijfel mag bestaan over hun kennis en vaardigheden.

Lees meer

Casus

Huurder ontvangt op 23 april 2024 een besluit van de burgemeester, waarin wordt bepaald dat zijn woning op grond van artikel 13b Opiumwet zal worden gesloten wegens vermoedens van betrokkenheid bij drugshandel. Bij een doorzoeking van de woning waren diverse materialen aangetroffen die volgens de burgemeester kunnen worden gebruikt voor de bewerking van cocaïne.

Huurder gaat in bezwaar en vraagt om een voorlopige voorziening (artikel 8:81 Awb). Het bezwaar wordt ongegrond verklaard en huurder gaat in beroep en vraagt opnieuw om een voorlopige voorziening.

Oordeel van de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter beoordeelt met inachtneming van de Harderwijk-uitspraak (ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285) of de burgemeester redelijkerwijs van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Dat doet de voorzieningenrechter door te toetsen of het besluit noodzakelijk en evenwichtig is.

De Harderwijk-uitspraak vormt een belangrijke doorbraak in de toepassing van het evenredigheidsbeginsel. De Afdeling neemt in die uitspraak expliciet afstand van het zogenaamde ‘willekeurcriterium’. In de praktijk komt het willekeurcriterium erop neer dat de rechter pas ingrijpt als het overduidelijk is dat de overheid een onredelijk besluit neemt.

Klik hier voor meer informatie over de Harderwijk-zaak en de nieuwe manier van toetsen aan het evenredigheidsbeginsel.

Noodzakelijkheid
De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen sterke aanwijzingen zijn dat de woning daadwerkelijk werd gebruikt voor de productie of handel van drugs. Er is geen overlast in de buurt geconstateerd, er waren ook geen meldingen.

Let op! Uit de memorie van toelichting bij artikel 13b van de Opiumwet, blijkt dat sluiting ook al mogelijk moet zijn voordat er directe gevolgen zijn voor de directe woon- en leefomgeving

Daarnaast oordeelt de voorzieningenrechter dat er onvoldoende concrete feiten en omstandigheden zijn om te concluderen dat in de woning daadwerkelijk harddrugs zijn bewerkt, verwerkt, vervaardigd of verhandeld. Hoewel er attributen zijn aangetroffen die voor deze doeleinden kunnen worden gebruikt, is daarmee onvoldoende aangetoond dat er ook echt sprake was van een cocaïnewasserij in de woning. Er zijn bovendien geen meldingen van overlast bekend en er is ook niet gebleken van een ‘loop’ naar de woning. Daarom is het sluiten van de woning niet noodzakelijk, aldus de voorzieningenrechter.

Evenwichtigheid
De rechter concludeert ook dat de sluiting onevenwichtig is, gezien de gevolgen voor de verzoeker. Hij zou de woning definitief verliezen en dat staat niet in verhouding tot de ernst van de situatie.

Gevolgen van de uitspraak

De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:86 Awb meteen uitspraak in de hoofdzaak en vernietigt het besluit van de burgemeester en bepaalt dat de woning niet gesloten mag worden. De gemeente moet het betaalde griffierecht terugbetalen en de proceskosten vergoeden.

Lees meer

Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 21 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3416.

Op 21 augustus 2024 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State de boetetabel voor vakantieverhuur in de Huisvestingsverordening Amsterdam onverbindend verklaard.

De Afdeling heeft geoordeeld dat deze boetetabel in strijd is met het evenredigheidsbeginsel (artikel 3:4 lid 2 Awb).

Casus

In deze zaak kreeg mevrouw X een bestuurlijke boete van € 11.600,- opgelegd. De boete werd opgelegd nadat een toezichthouder had geconstateerd dat mevrouw X haar woning via Airbnb had verhuurd aan vijf personen, terwijl de vergunning slechts verhuur aan maximaal vier personen toestond.

Let op!

Het college van B&W krijgt in de Huisvestingsverordening geen ruimte om van de boetetabel af te wijken (zie artikel 4.2.1 en bijlage 3 van de Huisvestingsverordening Amsterdam). We spreken in zo’n geval van een ‘bij de wet vastgestelde boete’ of een ‘wettelijk gefixeerde boete’.

Dat betekent dat het college deze boete moet opleggen, tenzij mevrouw X aannemelijk maakt dat de boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is (artikel 5:46 lid 3 Awb).

Nota bene: als de hoogte van de boete niet door de wet is vastgesteld, dan spreken we over een ‘variabele boete’. In dat geval is artikel 5:46 lid 2 Awb van toepassing, waarin het bestuursorgaan wordt verplicht de hoogte van de boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid.

Mevrouw maakte bezwaar, maar kreeg van het college van B&W nul op het rekest. Vervolgens ging zij in beroep bij de rechtbank

Rechtbank

De rechtbank Amsterdam verlaagde de boete naar
€ 8.700,- vanwege de geringe ernst van de overtreding. Daarbij nam de rechtbank ook in overweging dat er geen klachten waren van omwonenden.

Mevrouw X was niet tevreden met dit resultaat en ging in hoger beroep. In hoger beroep betoogde mevrouw X dat de boetetabel uit de Huisvestingsverordening in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

Let op!

De rechtmatigheid van een besluit kan op twee manieren ter discussie worden gesteld:

  • door te stellen dat de toepassing van de regels in het concrete geval onredelijk is.
  • door aan te voeren dat de regels, waarop het besluit is gebaseerd, zelf in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel.

Mevrouw X koos bij de Afdeling voor de laatste optie.

Oordeel van de Afdeling

De Afdeling oordeelde dat de boetetabel van Amsterdam inderdaad onvoldoende differentieert en daarmee in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het is overigens vaste rechtspraak dat een wettelijk gefixeerd boetestelsel voldoende moet differentiëren (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2020:2849).

Belangrijke overwegingen van de Afdeling zijn:

  1. Geen onderscheid tussen bedrijfsmatige en niet-bedrijfsmatige verhuur: De boetetabel houdt geen rekening met de aard van de verhuur, terwijl bedrijfsmatige verhuur vaak een grotere impact heeft op de leefomgeving dan particuliere verhuur.
  2. Geen differentiatie naar ernst en omvang van overtredingen: Bijvoorbeeld, of er nu sprake is van één persoon te veel of meerdere personen, de boete blijft hetzelfde. Hetzelfde geldt voor de situatie waarin iemand meer nachten verhuurt dan toegestaan. Ook dan blijft de boete gelijk, ongeacht het aantal nachten waarmee het maximaal toegestane aantal is overschreden.
  3. Geen onderscheid tussen first offenders en recidivisten: Er wordt in de boetetabel geen onderscheid gemaakt tussen iemand die voor het eerst een overtreding begaat en een recidivist. Recidive is normaal gesproken een reden voor een hogere boete.

Gevolgen van de uitspraak

Aangezien de boetetabel (een verordening) in strijd is met hogere wetgeving (artikel 3:4 lid 2 Awb; het evenredigheidsbeginsel), heeft de Afdeling de boetetabel onverbindend verklaard.

Dat betekent dat de gemeenteraad van Amsterdam een nieuwe boetetabel moet opstellen die recht doet aan het evenredigheidsbeginsel.

Daarnaast heeft de Afdeling de boete voor mevrouw X verlaagd naar € 2.900,-. Dit bedrag is volgens de Afdeling “passend en geboden” (= evenredig).

Lees meer

Rechtbank Limburg 19 augustus 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:5548

Op 19 augustus 2024 heeft de Rechtbank Limburg geoordeeld over een zaak met betrekking tot het houden en kweken van 50-60 vogels in een woonwijk. De rechtbank vernietigde de last onder dwangsom, omdat deze was gebaseerd op een verkeerde wettelijke grondslag.

Casus

In deze zaak ging het om een inwoner van Beek die op zijn perceel 50 tot 60 tropische vogels hield en kweekte in speciaal ingerichte volières. Dit leidde tot klachten van de achterburen vanwege ernstige geluidsoverlast. Na een gang naar de voorzieningenrechter [zie uitspraak] legt het college van B&W een tweede last onder dwangsom op wegens overtreding van artikel 4:5c van de APV. Daartegen gaan zowel de houder van de tropische vogels als de achterburen in beroep.

Juridisch kader

– Artikel 4:5c van de APV van de gemeente Beek:
Degene die buiten een inrichting de zorg heeft voor een dier, voorkomt dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt

– Een inrichting is volgens artikel 4:1, onder f, van de APV:
Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer.

– Artikel 1.1 van de Wet milieubeheer:
Elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was
 , ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. [onderstreping door de rechtbank]

Uitspraak rechtbank

Gezien het juridisch kader moest de rechtbank Limburg beoordelen of de activiteiten van de vogelhouder als een inrichting konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de activiteiten van de vogelhouder het hobbymatige karakter overstijgen en als bedrijfsmatig moeten worden aangemerkt. Hierdoor was er sprake van een inrichting zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer. Dat betekent dat artikel 4:5c van de APV niet van toepassing was. Deze bepaling geldt namelijk alleen buiten een inrichting.

Aangezien de last onder dwangsom ten onrechte op artikel 4:5c van de  APV was gebaseerd, verklaarde de rechtbank het beroep van de houder gegrond en vernietigde het besluit van het college.

Beroep van de buren

Ook de buren waren tegen het besluit in beroep gegaan. Dat beroep richtte zich onder meer tegen de weigering van het college om op grond van het bestemmingsplan te handhaven.

De rechtbank oordeelde dat het houden van zoveel vogels niet past binnen de bestemming “Wonen”, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan Kern Beek. De rechtbank droeg de gemeente op om opnieuw een besluit te nemen over de handhaving op basis van het bestemmingsplan. Hierbij gaf de rechtbank de suggestie om in samenspraak met de houder en de achterburen een maximaal aantal vogels vast te stellen dat wel binnen de bestemming Wonen past.

Gevolgen van de uitspraak

Deze uitspraak heeft als gevolg dat de gemeente Beek opnieuw moet beslissen over het handhavingstraject, waarbij het bestemmingsplan leidend zal zijn. De last onder dwangsom die was opgelegd op basis van de APV komt te vervallen, evenals de invorderingsbesluiten die daarop volgden (artikel 5:39 Awb).
De houder ontvangt bovendien een proceskostenvergoeding van €4.472,50, inclusief deskundigenkosten. De buren ontvangen een vergoeding van €1.750,-

Lees meer